De wereld is van glas
Posted by isaac on June 15 2024 09:27:31
Iedereen kent het gebruik om bij een choepah (joodse huwelijksinzegening) een glas te breken. Het is symbool voor het leven in galoet, het niet leven in het beloofde land. Meer algemeen gezegd, de wereld is niet perfect, is gebroken, “De wereld is van glas”. Dat is tevens de titel van het laatste boek van Andreas Burnier, de zo succesvolle joodse schrijfster van een kleine 20 romans en essays. Andreas Burnier is het pseudoniem voor C. I. Dessaur, vroeger hoogleraar criminologie aan de Universiteit van Nijmegen. Het boek is sterk autobiografisch.
Zoals zovelen van ons in de joodse gemeenschap worstelt zij met haar joodse identiteit, de ethiek en de betekenis van het jodendom in een gebroken wereld.
Eerst moet je even wennen aan de complexe opzet van het boek. Het is een afwisseling van de verhalen van 3 joodse personages, vader David, moeder Hester, de zoon Gideon en “zoekende” brieven van de ik persoon aan een “dear unknown rabbi”. De drie personages zijn evenzovele verschijningsvormen van de ik figuur (Andreas Burnier?). Daardoor krijgt de roman een verbazingwekkende tijdsloosheid, omdat alle gespreide gebeurtenissen in de tijd gebeuren op dit moment. Zij zegt ook ergens (blz. 235): “Jong, bejaard of middelbaar: er is geen eerder, geen later in de wereld van de ziel. Er is geen tijd en er zijn geen ruimtelijke afstanden”. Of die strikte scheiding tussen lichaam (materie) en ziel geoorloofd is laten wij graag voor de verantwoording van de schrijfster.
Het boek is een indrukwekkende zoektocht naar de zin van het leven in een glazen wereld. Dat glas komt in allerlei vormen in het boek terug. Zo is daar de beschrijving van het glazen kantoor gebouw waar Gideon zijn eerste baan krijgt, omringd door andere gebouwen van spiegelend glas. Het blijkt een metafoor voor een cynische kijk op het onpersoonlijke klimaat in organisaties en de leegheid en zinloosheid van ons aardse bestaan.
Zo is daar ook in een brief aan de rabbi (blz. 107): “Mijn geschiedenis bestaat uit scherven. Het glazen huis van mijn leven werd voortdurend aangevallen door natuurkrachten, door moffen, door stenen, ..... het glas verbrijzelden, mij verwonden. Mijn leven bestaat uit scherven .... “. Een felle aanklacht tegen de vervolgingen van de joden, en de zinloze gruwelen van de oorlog.
Op allerlei momenten komt in het boek tot uitdrukking dat Burnier sterk beïnvloed is door kabbalistische gedachten. Ook daar vinden wij, i.h.b. bij Isac Luria ( 1570) het idee van de gebroken vaten als reactie op het grote lijden van de toenmalige joodse bevolking. Wij vinden daar dat de verschillende krachten (sefierot) in de wereld oorspronkelijk harmonieus met elkaar zijn verenigd en zinnebeeldig waren opgeborgen in speciale omhulsels of vaten. Maar de vaten waren niet sterk genoeg en waren stukgesprongen. Er was chaos en niets lag meer op zijn plaats. Maar er was hoop, de vernietiging was inleiding tot een nieuwe schepping. Hoewel alles door elkaar lag zou een herstel proces (tikkoen olam) een nieuwe wereld uit de chaos scheppen. In het ontstaan van die nieuwe wereld zouden de joden een belangrijke rol spelen, door zich aan de mitswot te houden en goede werken te doen. De opdracht tot opbouw van een rechtvaardige samenleving had een universeel karakter en door de spirituele kracht die er van uitging heeft het mede bijgedragen tot joodse overleving.
Keren wij terug naar Andreas Burnier dan zien wij dat het boek doordrenkt is van dit soort gedachten. Hoe kunnen wij in deze wereld met zoveel onmenselijkheid en zoveel chaos, menselijk blijven en iets betekenen voor mensen om ons heen. Hoe kan ik mijn jetser hatov (goede neigingen) laten zegevieren over mijn jetser hara (slechte neigingen)? Welke rol speelt mijn jood zijn hierin? Een stuk van het antwoord wordt door de kabbalistische rabbi gegeven: ga en doe! “ Laat je niet meeslepen door verachting voor je vijanden. Je kunt geen tegenwicht zijn als je je emoties laat bepalen door hun agressie, je gedachten door hun verblinding. En het is alsof wij Luria horen spreken als hij zegt: Het hart van de kabbalist mag geen boosheid of agressie kennen, ongeacht op wie zij is gericht. Blijheid en vreugde bij, het vervullen van de opdracht, zijn essentiel. Of dit nu de schrijfster de uiteindelijke bevrijding geeft die zij zoekt blijft in nevelen gehuld. Het zijn de nevelen van het eind van dit boek, waarin de schrijfster ons confronteert met die oer-joodse gedachte dat G’D niet valt te kennen, dat wij geen voorstelling mogen en kunnen maken of zoals zij het zegt: “onze voorstelling is als een oneindige ladder. Wij kunnen daarlangs gaan, maar wij kunnen daarlangs niet ergens aankomen, want hij is het oneindige, het eeuwig wijkende verdwijnpunt”. Dit inzicht gevoegd bij de opdracht van de rabbi: “ga en doe” maakt het lezen van deze roman tot een inspireerde ervaring, met een grote universele betekenis.